5.
Het (helpen) vormgeven van een opleidingssysteem voor restauratoren.
De verworven kennis over
het bewerken van materialen verkreeg men in het verleden eerst door de directe
ervaringen met handvaardigheid bij het maken van producten. In het ambachtsgilde werd kennisoverdracht binnen
een zekere beroepshiërarchie gerealiseerd: de leerling (leerknaap) ging
voor een bepaalde tijd in de leer bij een meester, bij wie hij meestal inwoonde,
daarna werd hij tegen een vast loon een geschoold arbeider (gezel), die
voor een meester werkte. Gezellen die enig kapitaal hadden verworven, konden
tegen betaling van een toegangsrecht meester worden mits men door het maken
van een proefstuk of meesterwerk het bewijs leverde
dat men de ambachtelijke vaardigheden volledig beheerste. Het verdwijnen
van de gilden had grote gevolgen voor de organisatiestructuur van de ambachtsopleiding
en de wijze waarop de kennisoverdracht plaats vond.
Vanaf 1865 kwam de ambachtsschool
tot ontwikkeling als een groep van dagscholen met als doel op te leiden
voor ambacht en nijverheid. Het accent kwam echter steeds meer te liggen
op een bredere kennis en een gevarieerdere inzetbaarheid bij het productieproces.
Bij de Wet op het voortgezet onderwijs (Mammoetwet) is de naam ambachtsschool
gewijzigd in lagere technische school (Lts). Later is de Lts opgegaan in
het voorbereidend beroepsonderwijs (Vbo). Van opleiding in de specifiek
ambachtelijke technieken is tegenwoordig nauwelijks sprake meer wat wij
als restauratoren natuurlijk zeer betreuren.
Een opleiding tot restaurator kan
men starten zonder enige ervaring met het handwerk. Onderzoek
op het gebied van restauratie en conservering wordt in Nederland uitgevoerd
door het Centraal Laboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen van Kunst en
Wetenschap te Amsterdam (in België door het Koninklijk Instituut voor het
Kunstpatrimonium te Brussel). Het Centraal Laboratorium fuseerde in 1997
met de Opleiding Restauratoren in Amsterdam en de Rijksdienst Beeldende
Kunst in Den Haag tot het Instituut Collectie Nederland (ICN), gevestigd
in Amsterdam en Rijswijk. Behalve met advies en onderzoek houdt het ICN
zich bezig met het beheren van de gehele rijkskunstcollectie (ca. 170 000
objecten). Inmiddels is het voortbestaan
van de Opleiding van het ICN onzeker. (In België is een opleiding tot
restaurator te volgen bij de École National Superieur des Arts Visuel de
la Cambre te Brussel en de Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen.)
Wij constateren dat er een duidelijke dominantie is ontstaan
van de wetenschappelijke opleidingen met betrekking tot het behoud van ons
culturele erfgoed ten opzichte van de opleidingen
in de specifieke ambachtelijke technieken. Wij hopen bij te kunnen dragen
aan het dichten van deze kloof.
1.Verkrijgen
van beroeps erkenning
Het specifieke restauratie-ambacht heeft een bredere inhoud dan de ambachten
die eraan ten grondslag liggen.
2.Uitwisselen
van kennis en ervaring
Zaken met betrekking tot de restauratie, zowel op het praktische als het ethische
vlak, met vakgenoten delen.
3.Onderhouden
van contacten
Contact leggen met personen die bij het restaureren en conserveren van cultuurhistorische
objecten zijn betrokken.
4.Vergroten
en doorgeven van vakkennis
Het ondersteunen van initiatieven van- en voor verschillende restauratie disciplines
zoals een open-atelierdag, de restauratiebeurs, seminars, themadagen, en symposia.
5.Helpen
vorm geven van een opleidingssysteem voor restauratoren
Stimuleren van een duurzame overdracht van praktische ervaringen en de bijbehorende
kennis en inzichten.